Soms hoor je een verhaal en weet je zeker dat het verzonnen is. Bijvoorbeeld over een Afrikaans Amerikaanse atleet die zich in aanloop naar de Tweede Wereldoorlog gekwalificeerd zou hebben voor de Olympische Spelen in Berlijn. En dat niet alleen, onder toeziend oog van Adolf Hitler sleepte hij er doodleuk VIER gouden medailles in de wacht. Een stunt waarmee hij en passent korte metten maakte met nazi-mythe dat het Arische ras superieur zou zijn en waarmee hij persoonlijk de boeken inging als meest succesvolle deelnemer aan de Olympische Spelen van 1936.
Een sympathiek verzonnen verhaal, echt iets voor een film. Maar ook: 100% waargebeurd.
Producent Luc Dayan, die eerder al een korte film maakte over de atleet, vond het hoog tijd voor een speelfilm over J.C. ‘Jesse’ Owens (1913 – 1980) en ging van start met coproducent Jean-Charles Lévy (Far from Heaven) en regisseur Stephen Hopkins (24). Bekijk de bio’s van deze heren en wat direct opvalt is de verscheidenheid in hun oeuvres. Actie, comedy, drama, horror, kostuumdrama, thriller; hun filmografieën staan boordevol verschillende filmgenres. Misschien is dat de reden dat je als Race-kijker niet altijd snapt waar je naar kijkt.
De film begint met shots van een hardlopende Jesse afgewisseld met beelden waarin hij zich thuis, te midden van zijn moeder, broers (6) en zusjes (3), piekfijn aankleedt voor zijn eerste dag aan de Ohio State University. Zelf vindt hij het zondagsschooljasje dat zijn moeder hem opdringt maar onzin, zij staat erop dat hij zich op zijn paasbest presenteert. Onderweg naar buiten stopt hij zijn vader en zijn vriendin (tevens de moeder van zijn dochtertje Gloria) het geld toe dat hij met zijn bijbaantje heeft verdiend. Het is overduidelijk welke kant dit opgaat: deze Afrikaans Amerikaanse familie heeft het niet makkelijk in een staat waarin blanke en donkergekleurde mensen gescheiden leefden en hun hoop is gevestigd op atletiektalent Jesse.
Inderdaad zien we hoe Jesse (overtuigend neergezet door Stephan James) met hulp van zijn coach (Jason Sudeikis) vriend en vijand verbaast met zijn snelheid en verspringskills. Bij atletiekconferentie The Big Ten vestigt hij in 1935 drie wereldrecords, een prestatie waarvoor hij in 2005 postuum gewaardeerd wordt met de titel ‘meest indrukwekkende atletiekprestatie sinds 1850’, en daarna kwalificeert hij zich voor de Olympische Spelen in Berlijn.
De focus verschuift. Race is niet langer een biopic, het is tevens een oorlogsfilm. De maatschappelijke context wordt uitgebreid in beeld gebracht: Hitler is aan de macht gekomen en gebruikt de Spelen als naziepropaganda-instrument. Amerika overweegt een boycot, maar ziet daarvanaf als wordt afgesproken dat de nazi-promotie ingetoomd wordt en Amerika iedereen (blank, zwart, Afrikaans, Joods) als deelnemer mag afvaardigen. Ook is er aandacht voor de film die over de Spelen wordt gemaakt, een kunststukje van filmmaker Leni Riefenstahl (Carice van Houten).
Erg interessant, maar samen met de fratsen uit het privéleven van Owens (zijn vriendin verbreekt publiekelijk de verloving als ze erachter komt dat hij is vreemdgegaan waarna hij op de valreep voor de Spelen naar huis haast om zijn relatie te redden), vliegt de verhaallijn geregeld van de hak op de tak. ‘Oplossingen’ als grote gouden letters die plaats + tijd in beeld aanduiden, nodig om je bij de les te houden.
Het mooiste zijn toch ‘gewoon’ de sportscènes. De momenten dat het startsein wordt gegeven, Jesse over de atletiekbaan vliegt en zich gedurende die seconden volledig vrij voelt. Ook als kijker ben je op die momenten volledig gefocust op de baan – dat je de uitslagen al kent, doet er niet toe. Cinematografisch gezien is Race geen kunststukje, maar dat de mega-indrukwekkende levensloop van Jesse Owens zijn weg heeft gevonden naar het witte doek is een zegen.