Professor Stephen Hawking is op dit moment 73 jaar en de film The Theory of Everything, naar het boek van Jane Hawking, laat ontroerend zien hoe wonderlijk ongewoon dingen soms lopen.
Het begint als weinig origineel boy meets girl verhaal. Talenmeisje Jane ontmoet natuurkundenerd Stephen op een suf studentenfeestje. Maar nog voor de romance tussen hen volwaardig is opgebloeid, valt Stephen op zijn voorhoofd en krijgt hij in het ziekenhuis te horen dat hij nog maximaal twee jaar te leven heeft.
‘Pluk de dag’ lijken Stephen en Jane te denken: Stephen behaalt zijn Ph.D., trouwt met Jane en wordt vader. Ondertussen holt zijn spraakvermogen achteruit, gaat eten moeizaam en kruipt hij als een baby de trap op. Zijn zoontje Robbie kijkt hem door het traphekje verbaasd aan. Stephens bed wordt naar de begane grond verplaatst en net als je denkt ‘dit was het dan’ wordt hij opnieuw vader, en een paar jaar later (hij zit inmiddels in een elektrische rolstoel) nog een keer.
Drie kinderen, een bloeiende carrière als wetenschapper en een liefhebbende echtgenote. Er zijn genoeg mensen die het minder ver schoppen in het leven en dat Stephen dit als ALS-patiënt allemaal voor elkaar krijgt is moeilijk te bevatten.
Deze levensloop op zich biedt al genoeg voeding voor een goed verhaal. Maar wat The Theory of Everything extra de moeite waard maakt, is het fascinerende spel van hoofdrolspeler Eddie Redmayne. De uiterlijke gelijkenis is al treffend en de mimiek zo knap getimed dat het lastig voor te stellen is dat je hier naar een kerngezonde Britse acteur kijkt.
De film brengt qua montage, design of muziek niks noemenswaardigs, maar het is de vraag of dat erg is. In The Theory of Everything brengt Eddie Redmayne ontroerend in beeld dat wat ‘te mooi is om waar te zijn’ soms wel degelijk bestaat. Wat heeft een mooie film verder nodig?
3 reacties