Je prikt anderhalve decimeter diep in het zand. Als je ergens tegenaan stuit, begin je te graven. Zie je de landmijn, dan draai je voorzichtig de ontstekingspin los. Gefeliciteerd, je hebt een landmijn onschadelijk gemaakt. Maar er liggen er nog steeds meer dan een miljoen verstopt in Land of Mine (Under sandet).
Na WOII wemelde het van de landmijnen. De historische dramafilm Land of Mine volgt veertien jonge soldaten die, samen met zo’n tweeduizend landgenoten, de taak hebben gekregen om ze te verwijderen. De sfeer is triest, en de Deense schrijver/regisseur Martin Zandvliet brengt die triestheid in al z’n facetten overdonderend mooi in beeld.
Het Deense kustlandschap heeft wel wat weg van de Nederlandse Waddeneilanden. Het levert schitterende natuurbeelden op, die in schril contrast staan met de reden dat we naar dit landschap kijken.
Wat meteen treft is de leeftijd van de veertien jonge soldaten. Heel precies wordt deze niet benoemd maar de meeste zijn waarschijnlijk nog geen twintig. Hun gesprekken tussen het wegsjouwen van stukken landmijn gaan erover wat ze later willen worden (“Ik word metselaar, heel Duitsland ligt in puin, weet je hoe rijk ik ga worden met alles heropbouwen…”), over een meisje ‘willen’ (en duidelijk geen enkele ervaring in hebben) en over het eten van hun moeder (“Als ik terug ben, ga ik eerst alleen maar eten. Mijn moeder is de beste kok van Berlijn, kom maar eens langs.”).
Sergeant-generaal Carl Rasmussen (Roland Møller) moet, zoals alle Denen, niks hebben van de Duitse snotjongens. Hij blaft ze toe, sluit ze ’s nachts op in hun barak en laat ze rillend van de koorts, geveld door honger en griep, gewoon lekker doorwerken. Maar Rasmussen verandert, ziet ze steeds meer als jongens, aardige jongens zelfs. De band die hij met ze opbouwt ontroert, de dreiging van de mijnen die elk moment (maar nooit als je het verwacht) ontploffen, voorkomt dat de film zoet wordt.
Land of Mine, wat een verschrikkelijk goede film.
Één reactie